38. Peertje Pieter

Het is fijn in de tuin. Elsewientje hoeft niet naar school want het is vakantie. In deze tijd als de zon schijnt, is de tuin op z’n mooist. Ook het bos is dan op z’n mooist. Alle blaadjes van de bomen worden groter en groter en de bloemen in de tuin gaan nu ook zo ruiken…. Het lijkt wel of het een wedstrijdje is, om wie het hardst geurt.
Naast het huis staan allemaal bomen in de boomgaard waar fruit aankomt. Appelbomen, kersenbomen en ook een perenboom. Elsewientje vindt het grappig hoe de kleine peertjes aan de takken bengelen. Met haar poezenoortjes probeert ze de stemmetjes van de peertjes op te vangen. Ze roept: ‘Waarom bengelen jullie daar zo en kom je niet van de boom af?’
Ze hoort niets… na de tweede keer vragen, hoort ze een stemmetje.
‘Wij zijn nog niet rijp, wij gaan pas uit de boom rollen als we rijp zijn.’
Hé wie ben jij dan?’
Ik ben Peertje Pieter en ik ben de grootste bengelaar.’
‘Maar waarom bengelen jullie dan zo aan de tak?’
‘Dat vinden we leuk, de wind schommelt ons dan heen en weer. We zijn dan net als kleine acrobaatjes uit een circus, kijk maar Hoepla!’
En terwijl Peertje Pieter zo heen en weer schommelt, komt er een klein windje aan die hem heel hoog boven de tak gooit.
‘Oooeiiii. Dat gaat helemaal mis, roept Elsewientje.
‘Nee, hoor ik houd mijzelf goed vast!, hopla.’

Alle peertjes schommelen zo de hele zomer door totdat ze rijp zijn. Dan mag Elsewientje ze van papa gaan plukken. Niet eerder want dan zijn ze nog niet rijp. Peertje Pieter en al zijn vriendjes willen dan nog heel veel bengelen, schommelen en plezier maken voordat hun buikjes dikke peren zijn en ze graag op de fruitschaal willen uitrusten