Het is fijn in de tuin.
Elsewientje hoeft niet naar school want het is vakantie. In deze tijd als de
zon schijnt, is de tuin op z’n mooist. Ook het bos is dan op z’n mooist. Alle
blaadjes van de bomen worden groter en groter en de bloemen in de tuin gaan nu
ook zo ruiken…. Het lijkt wel of het een wedstrijdje is, om wie het hardst
geurt.
Naast het huis staan allemaal bomen in de boomgaard waar fruit aankomt. Appelbomen, kersenbomen en ook een
perenboom. Elsewientje vindt het grappig hoe de kleine peertjes aan de takken
bengelen. Met haar poezenoortjes probeert ze de stemmetjes van de peertjes op
te vangen. Ze roept: ‘Waarom bengelen jullie daar zo en kom je niet van de boom
af?’
Ze hoort niets… na de tweede
keer vragen, hoort ze een stemmetje.
‘Wij zijn nog niet rijp, wij
gaan pas uit de boom rollen als we rijp zijn.’
Hé wie ben jij dan?’
Ik ben Peertje Pieter en ik ben
de grootste bengelaar.’
‘Maar waarom bengelen jullie
dan zo aan de tak?’
‘Dat vinden we leuk, de wind
schommelt ons dan heen en weer. We zijn dan net als kleine acrobaatjes uit een
circus, kijk maar Hoepla!’
En terwijl Peertje Pieter zo
heen en weer schommelt, komt er een klein windje aan die hem heel hoog boven de
tak gooit.
‘Oooeiiii. Dat gaat helemaal
mis, roept Elsewientje.
‘Nee, hoor ik houd mijzelf goed
vast!, hopla.’
Alle peertjes schommelen zo de
hele zomer door totdat ze rijp zijn. Dan mag Elsewientje ze van papa gaan
plukken. Niet eerder want dan zijn ze nog niet rijp. Peertje Pieter en al zijn
vriendjes willen dan nog heel veel bengelen, schommelen en plezier maken
voordat hun buikjes dikke peren zijn en ze graag op de fruitschaal willen
uitrusten