17. Gesp de wesp

'Wespen zijn nare beesten,' zegt Bink. Het vriendje van Elsewientje zegt dat altijd. Zij gelooft dat niet. Dieren zijn nooit naar en vervelend als je ze maar niet pest, roept zij hem steeds toe. Soms hoort Elsewientje de wespen praten. Door haar scherpe poezeoortjes lukt dat goed. Hun stemmetjes zijn dan heel zacht en lieflijk. Maar o wee als je naar ze slaat of probeert te vangen. Daar zijn ze niet van gediend. Ze beginnen dat te zoemen en brommen en slaan hard terug door te steken, meestal doen ze dat met meerdere kameraden. Op een morgen ontdekte Elsewientje op het terras een aantal wespen. Zij zochten iets, maar konden het waarschijnlijk niet vinden. Elsewientje probeerde hun te verstaan en richtte haar poezeoortjes precies naar de groep wespen. Ze hoorde dat ze een mooi plekje zochten voor hun wespennest. 'Hé daar,' riep Elsewientje en plotseling keek een van de wespen om en zag Elsewientje. Voor haar neus bleef de wesp stil in de lucht hangen en zei: 'Wat mot je?' 'Mag ik me eerst voorstellen,' zei Elsewientje. 'Ik ben Elsewientje en woon hier al heel lang, willen jullie hier ook komen wonen?' De wesp antwoordde: 'Ik ben Gesp en ja wij willen hier een nest bouwen. Bezwaar? Dan stuur ik wel een paar soldaten op je af.' Ho, ho' zei Elsewientje, 'Ik doe niets en wil geen soldaten, ik vraag alleen maar wat. Gesp, wat een leuke naam, hebben jullie soldaten?' Ja, hoor antwoordde Gesp. Ons volk bestaat uit verschillende wespen met ieder een eigen taakje. Sommigen zijn kinderjuffrouw, andere bouwvakkers, zij bouwen de nesten. We hebben ook verkenners zoals ik en ook soldaten.' Elsewientje deed een stapje achteruit, want een wesp die zo dichtbij is, vertrouwt ze toch niet. 'Tjonge wat een volk. Maar als jullie hier op het terras komen dan steken jullie natuurlijk papa, mama en mij. Oh en natuurlijk onze bezoekers, vrienden en familie?' Daar moest Gesp even over nadenken. 'Steken doen we wel, maar alleen als jullie ons wegjagen of slaan. Dan komen de gevechtstroepen heel snel in actie.'
Op dat moment kwam Elsewientje op een idee: 'Als wij jullie nou niets doen, dan kunnen we toch allemaal plezier van dit terras beleven? 'Oke,' antwoordde Gesp, 'ik zal het even aan de anderen vragen. We verkennen dan wel alle mensen die hier gaan zitten. Als zij ons toestaan om steeds even rond te kijken, zonder dat ze ons slaan of wegjagen, kunnen we best zonder te steken samenleven.'
Sinds die afspraak, genieten de wespen, Elsewientje en haar vriendjes samen van het mooie terras, zonder steek en prikgevecht. Dank zij de inspanningen van Gesp de wesp, want alle wespen, zelfs de koningin was het ermee eens. Zonder soldaten is het veel fijner in het nest en... voor geen van allen is het nodig om bang te zijn.

16. Snorrie Molly

In de lente gaan de meeste poezen op stap. Ook de poes van Elsewientje is nergens te vinden. Molly, zo heet de poes van Elsewientje, is al drie dagen weg. Ze heeft niet eens haar bakje melk leeg gedronken. En dat betekent wat. Melk vindt zij het allerlekkerst. Met grote likken haalt ze het onderste uit haar bakje. Heerlijk, lijkt ze dan te zeggen. Maar  ook vandaag in Molley in geen velden of wegen te zien. Elsewientje is iedere dag gaan zoeken: op de heuvel, in het bos, bij de bloementuin, in de ganzenweide. Nergens was Molly te bekennen. Op eens bedacht Elsewientje dat zij zulke bijzondere peozenoortje had. Net als de oortjes van Molly kon zij ze alle kanten opdraaien. Dat ga ik eens gebruiken, dacht ze. Elsewientje draait haar oortjes in het rond en ze vangt allerlei geluiden op. Ook het geluid van poes Molley. Ze hoort haar miauwen. Maar haar geroep is niet om hulp. Zij miauwt heel zacht en lieflijk. Net zoals Elsewientje wel eens met haar vriendje Bink praat: heel zachtjes en vriendelijk. Zo miauwt Molley ook. Zou ze een poezenvriendje hebben? Elsewientje hoort ui welke richting haar mauwen vandaan komt. Ergen achter de grote schuur waar Elsewientje niet mag komen. Er ligt daar te veel gevaarlijk gereedschap had haar papa gezegd. En vergeet vooral de paarden niet. Je zult zien, nu is Molly juist daar naartoe gegaan.
Nog niet zo lang geleden heeft Elsewientje een rode kater zien rondsnuffelen bij de grote schuur. Ze wist toen niet dat hij het vriendje van Molly was, anders had zij hem wel uitgenodigd. Nu loopt Elsewientje op haar tenen naar de schuur. Ze wil geen kabaal en herrie maken, dan schrikken de katten meteen. Als ze om de hoek van de schuurdeur kijkt, ligt Molly in de poezepootjes van de kater. Ze zijn verliefd tot over hun oren. De rode kater likt de wangen van Molly en zij spint tussen haar snorharen er lustig op los. Snorrie Molly: roept Elsewientje en beide poezen schrikken zich een hoedje. Zodra Molly ziet dat het Elsewientje is, slaakt ze een zucht en valt weer in de pootjes van de rode Kater. Elsewientje laat hun verder alleen in de grote schuur en bedenkt dat het een hele tijd geleden is dat zij Bink heeft bezocht. Dat ideetje bevalt haar wel. Straks na het eten gaat ze op stap naar Bink. Misschien gaan ze dan samen wel naar de grote schuur om naar Molly te kijken. Bink rijdt al paard, hij mag de schuur vast wel in, denkt Elsewientje. Als 's middags de boterhammen op tafel komen zit Elsewientje al meer dan een tien minuten aan tafel. Dat verrast ook haar mama. Zolang al aan het wachten op de boterham? Elsewientje verteld van Bink en Molly en de rode kater. Mama lacht en zegt nou vooruit met Bink mag je de schuur wel in. Die middag was een gezellige middag. Molly en de rode kater waren nog steeds verliefd. Bink en Elsewientje keken ernaar alsof het een film was. De paarden waren ook heel stil. Zij begrepen al lang dat hier een echte vriendschap gesloten werd.

15. Pril Kikkerdril

Het is vakantie en de zon schijnt. Ha fijn, dat is de hele dag lekker buiten spelen. Misschien mag ik ook wel buiten eten, dacht Elsewientje. Zodra ze van tafel mag, rent ze naar buiten, heerlijk naar de vijver. De vijver bij het grote huis waar Elsewientje woonde, was heel groot. Vroeger, toen er nog geen mensen woonden, was er een ster uit de lucht gevallen. Die had zo'n groot gat gemaakt, dat er nu water in blijft staan en heel veel diertjes kunnen leven. Elsewientje kent de diertjes wel. De schrijvertjes en de libellen. Zo vroeg in het voorjaar zijn er ook al kikkervisjes. Eerst met een dikke staart maar nu al met voor en achterpootjes. Voorovergebogen zit Elsewientje aan de waterkant en probeert met haar poezeoortjes te horen wat de kikkervisjes allemaal te bepraten hebben. Er is een luid gepraat en gebabbel, maar het belangrijkste woord dat Elsewientje hoort is:  honger, honger, honger. Oude kikkers zorgen namelijk niet voor kleintjes. De kleintjes moet het zelf maar doen. En eten is wat ze nodig hebben. Zelfs toen ze nog kikkerdril waren piepten ze al luid van de honger. Maar nu ze groter zijn, drijven aan de rand van de vijver veel groene plantjes waartussen ze hun kostje kunnen opscharrelen. Ze zijn gewoon ongeduldig, denkt Elsewientje en roept: he daar, niet zo ongeduldig. Het is vakantie en je hebt alle tijd om te groeien. Een kikkervisje kijkt haar aan. Ik heet Pril van het kikkerdril. Jij kijkt maar doet niets, haal gauw eens wat te eten, vlug. Elsewientje lacht naar Pril en gooit wat grassprieten in het water, maar daar is Pril niet van gediend. Hij en alle andere kikkervisjes zwemmen heel snel weg en roepen in koor: niet doen, niet doen, niet doen, dat kriebelt zo en jeukt zo. Plotseling bedenkt Elsewientje dat het visvoer bij het aquarium van haar vader wel een oplossing kan zijn voor hun vele honger. Ze rent naar huis en brengt even later een grote pot voer mee. Als de kikkervisjes hun buikje rond gegeten hebben, maken ze geen herrie meer maar zingen in koor Elsewientje toe:
Kwaak, kwakerde kwaak, kwaak, kwaak. Na het gezang gaan ze onder een waterlelie slapen en wordt het heel stil op het water. Een grote zucht is te horen. Elsewientje weet het nog wat haar moeder altijd zei: "als kleintjes slapen, groeien ze harder."

14. Dram en zijn lammetjes

Zeven lammetjes lagen op de hei. Achter het grote huis, lekker uit de wind lagen ze te slapen. De moeder-schapen waren erbij. Iedere dag ging Elsewientje even kijken hoe het met ze ging. Het was lente en ze waren nog maar een paar dagen geleden geboren. Ze mekkerden zo leuk en de moeder-schapen waren zo zorgzaam. Als Elsewientje de heuvel achter het huis over ging en huppelend naar de schapen toe kwam, dan mekkerden en blaten de schapen en lammetjes met z’n allen in koor: mèh, mèh of bláh bláh. Er was één schaap die had de baard in de keel. Het was de vader-schaap en was heel schor. Bgroooh, Bgroooh riep Dram, zo heette de vader: Dram. Vroeger werd hij door de andere schapen Drammy genoemd omdat hij zo kon zeuren. Zeuren om niets. Maar nu was hij groot geworden en wijzer. Door het vele zeuren van vroeger was hij schor geworden. Bgroooh, Bgroooh riep hij dan. 
Je kon hem al van verre aan horen komen. Elsewientje vond hem wel lief. Ze begreep Dram ook wel. Soms, als haar poezeoortjes het toelieten, verstond ze wat hij blaatte. Hij was zo zorgzaam voor de anderen. Vooral de kleintjes. Hij riep vaak: pas op of kijk uit. Blijf hier of dartel niet te wild. Daarom vond Elsewientje hem wel lief. Hij zorgde goed voor de lammetjes en hun moeders. Graag wilde Elsewientje de lammetjes aaien of oppakken, maar dat mocht nog niet, daar zorgde Dram wel voor. Dan kwam hij er aan gesneld en zei Bgroooh, Bgroooh. Dan bedoelde hij eigenlijk 'weg, weg, de lammetjes moeten nu drinken en slapen, alleen dan kunnen ze groeien.' Van aaien en oppakken worden ze alleen maar schrikkerig en niet groot.

Vandaar dat Elsewientje op een afstandje bleef kijken, totdat ze op een dag van Dram dichterbij mocht komen. Dan waren ze groot genoeg. En dat moment was heerlijk. Het zachte kroeshaar, de geur van verse melk en het zuigen aan je vingers. Als dat mocht, dan was het pas echt lente.

13. Restnestjes

Het is druk in het bos. Elsewientje ziet en hoort de vogeltjes heen en weer vliegen. Het is lente en dan moet er gewerkt worden. Werken aan nieuwbouw van nestjes. Alle vogels vliegen af en aan met strootjes, takjes, met mos en grassprieten en sommige vogeltjes hebben stukjes klei in hun snavel. Die vogels houden ook van boetseren, net als Elsewientje. Toch hoort Elsewientje met haar scherpe poezenoortjes dat er veel te weinig spulletjes te vinden zijn om een nestje te bouwen. Het roodborstje, de kuifmees, de koekoek, de boomkruiper, de gaai en natuurlijk de pechspecht-met-zijn-lapje om zijn snavel, ze klaagden allemaal steen en been. 'We hebben geen spulletjes meer en morgen moet het nestje klaar, ' riepen ze in koor.
Niemand hoort ze, behalve Elsewientje. Dankzij haar bijzondere oortjes kan ze de natuur verstaan. Dus ook het vragen om hulp door de vogeltjes.
Dat laat Elsewientje niet koud. Zij rent naar huis en zoekt allerlei spulletjes die gebruikt kunnen worden om een nestje te maken. 'Goed zoeken hoor,' zei het roodborstje nog. 'Het moeten spulletjes zijn uit de natuur. Geen plastic of andere troep.' Nou dacht Elsewientje nog, die is streng.
In de naaimand van mama lagen nog wel wat wollen restjes en in de lappenmand zag Elsewientje zelfs nog een paar stukjes zijde. Heel voorzichtig scheurde Elsewientje de restjes zo klein dat ze precies in de snaveltjes van het roodborstje, de kuifmees, de koekoek, de boomkruiper, de gaai en natuurlijk de pechspecht pasten.
In een grote mand droeg Elsewientje de nestspulletjes naar het grote bos. Al van verre zagen de vogels haar aankomen. Als je toen het geluid hoorde van getjilp, gepiep, gefluit en gezang dan zou je wensen dat het iedere dag lente was. Iedere vogel bouwde zijn nest zoals hij vond dat het goed was. En de gekleurde lapjes maakten van het grote donkere bos, een vrolijk bos met al die kleurijke nestjes.

Als dank voor het werk van Elsewientje zongen ze bij avondlicht in koor, haar naam op verschillende tonen en met verschillende klanken. En ze hielden pas op toen de zon onder ging en Elsewientje al lang in haar bedje lag.

12. Pechspecht

De keer dat Elsewientje een vogeltje zag huilen, kan ze nog goed herinneren. Het was op die dag dat alle vogeltjes zongen omdat het lente werd. Elsewientje huppelde in het bos toen zij plotseling een vogel zag die zat te huilen op een tak. Ze hoorde het al van verre met haar poezenoortjes. Brrrr, brrr huilde de vogel. Elsewientje begreep niet waarom de vogel zo verdrietig was. De vogel had een prachtig verenpak aan: rood en wit en zwart. Hoe kan dat nou, een huilende vogel? Hij had een grote kuif op zijn kop die op het zijn snikken zelfs vrolijk heen en weer wipte . 'Wat is er aan de hand?' vroeg Elsewientje. 'Ik heb mijn snavel gekneusd,' antwoordde de vogel. 'Je snavel gekneusd, hoe kan dat nou?' Elsewientje begreep er niets van en toen begon de vogel te vertellen. 
'Ik ben Specht en spechten zijn timmermannen die de hele dag timmeren aan hun huis. Ik ook, ik timmer de hele dag er op los. Met mijn snavel maak ik gaten in de bomen zodat mijn vrouw er de jongen kan groot brengen. Totdat ik een hele grote boom zag die geschikt was voor een groot gezin. Ik timmerde met mijn snavel tegen de boom maar er ging niets stuk, zo hard was hij. Nog harder timmerde ik totdat mijn snavel kneusde. Nu kan ik geen huis meer maken voor mijn vrouw en mijn snavel ziet er blauw van.'
De tranen biggelden ook bij Elsewientje over haar wangen bij het horen van zo'n groot verdriet. Zij pakte haar zakdoekje en bond die heel zachtjes om de snavel van de vogel. Specht knapte meteen ervan op, schudde zijn veren en keek Elsewientje dankbaar aan.
'Ik ben zo terug,' zei ze en rende weg naar huis.
Lachend kwam ze terug met een boomstam-vogelhuisje waarin al een gaatje zat: 'Kijk, een vrijstaand huis voor jou, je vrouw en de kinders. En doe nou nooit meer zo dom, een lantaarn paal voor een dikke boom aan te zien.'

Vanaf dat moment was het stil in het bos. Geen getimmer meer maar heel veel gepiep en geplop van jonge vogeltjes die in en uit vlogen. Als jij straks in het bos komt en je ziet een specht met een lapje om zijn snavel... dan weet je dat dit vriendje van Elsewientje een beetje dom was.

11. Stropdas Das

Papa is zijn das weer eens kwijt. Iedereen is aan het zoeken in het grote huis. Niemand, echt niemand kon zijn das vinden.  Elsewientje kwam plotseling op een idee... Zij ging naar buiten, het bos in om te zoeken. Haar wonderlijke poezenoortjes draaiden weer alle kanten op. Misschien kan ze aan de vogeltjes horen waar de das ligt. De wol ervan kunnen zij wel goed voor hun nestjes gebruiken. 
Als de das hier is dan zou ze dat kunnen horen. Haar poezenoortjes draaiden helemaal in het rond maar ze hoorden niets. Niets bijzonders dan het gekreun van de bomen, het gezoem van de bijtjes en het blaffen van de reerjes. Ja, reetjes blaffen, maar wel anders dan honden...
Plotseling ziet ze rond een boom een paar gaten in de grond. Uit deze gaten hangt een gestreepte stropdas. Vrolijk en vol verwachting stapt ze er op af. Wat zal papa blij zijn! Op eens een gekir. Krrr, krrr. Ze schrikt en zegt hallo das, kan jij praten? Ja, zegt de das, dat kan ik. Wie ben jij? Vraagt Elsewientje. Ik ben de das van de dassenburcht. Ze kijkt vreemd op en vraagt: De das van de dassenburcht?...Zijn er dan meer van?
Wij dassen wonen in deze burcht en komen alleen 's-nachts uit ons hol. Dan gaan we op jacht. 
Als wilde dieren moeten we jagen, dat is onze plicht. Met onze sterke tanden en flinke poten kunnen wij wel een lekker kostje verschalken. Maar ik heb altijd pech. Ik heb altijd strop als er gejaagd moet worden. Ik ben altijd de laatste en nooit op tijd. Als de anderen de buit gevangen hebben mag ik wel eten. Ik hoef eigenlijk nooit te jagen en te rennen dat doen mijn broetjes wel. Ik eet dan zoveel lekkers dat ik nu te dik ben om met de anderen terug in de burcht te gaan. Daarom noemen ze mij Stropdas. Ik moet altijd wachten tot iedereen er in zit en dan lukt het mij misschien. Wacht eens even, zegt Elsewientje, wat zeg je daar. Hoe heet je? Stropdas? Maar die hangt toch altijd om de nek van papa. Ik hang om niemands nek, zei de das. Daar ben ik te dik voor. Elsewientje begrijpt niet wat voor beest Stropdas is en vraagt, of er nog meer dassen en sjawls binnen zijn. Alleen dassen, sjawls wonen hier niet, antwoordt de das. Loop maar even mee ik ga je voor en hij gaat met enig gekir, geduw en gewroet weer de burcht in. Elsewientje loopt achter hem aan. Zij ziet daar gestreepte dassen en donkere dassen ook een paar licht gekleurde. Hebben jullie ook papa's das, vraagt ze. 
Er stapt een hele grote das naar voren, hij lacht. Hij buldert en rolt achterover van de pret. Hij kan niet meer ophouden en de rest lacht met hem mee.

Elsewientje begrijpt er niets van en vraagt: jij bent helemaal niet papa's das. Zij gaat teleurgesteld terug naar huis. Jammer dat zij papa's das niet gevonden heeft. Als zij het huis ingaat en de trap oploopt, hoort ze haar vader bulderen van het lachen. Ze kijkt nog eens goed en ziet papa's das om zijn nek hangen. Hoe heeft u de das weer gevonden?Vraagt ze, wijzend op de stropdas. Hij lag tussen de sjawls, maar daar wonen geen dassen, zei hij...

10. Zonnewekker

Het is lente. Dan ruikt het buiten ook heel lekker. Alle planten gaan weer groeien. Ook de sneeuwklokjes staan te bloeien in de tuin van Elsewientje. Zodra ze de trap afloopt naar de tuin, hoort ze met haar poezenoortjes gekir en gebabbel. Ze kijkt alle kanten op maar kan niet zo gauw ontdekken waar het vandaan komt. Plotseling ziet ze uit haar ooghoek de sneeuwklokjes bewegen. 
Ze schateren het uit. Elsewientje loopt naar ze toe en vraagt wat staan jullie te lachen? En ja hoor, ineens begint zo’n sneeuwklokje te praten. Die gekkert naast mij verteld ons een hele vreemde mop. Ze vertelt ons: dat als de zon haar aanraakt ze daardoor zo’n witte kraag heeft. Dat kan toch helemaal niet!
Elsewientje knikt en praat gewoon met de sneeuwklokjes alsof ze dat al jaren doet. Ja hoor, dat kan, zegt ze. De zonnenstralen schenken de witste kleur. Als jij je kraag wijd open zet wordt die ook door de zonnestralen ‘stralend wit’.
Het sneeuwklokje knikt begrijpend. Ze grinnikt tegen de anderen en ze vindt het vreemd dat een mensenkind met poezenoortjes hen kan verstaan.

Elsewientje lacht ook. Ze begrijpt het, en wijst op haar bijzondere oortjes. Ik kan alles en iedereen verstaan. Ook de bomen en de dieren. Zelf het gras en de zaden in pompoenen. Dat is zo fijn want dan kan ik met hen praten. Vertel jullie eens, hoe komt het dat jullie de eersten zijn in de bloemenwereld die bloeien. Dan strekt een dikke sneeuwklok haar steel en zegt: dat komt door de sneeuw. De sneeuw is een warme deken die ons toedekt. Waar we lekker warm onder slapen. Maar zodra het zonnetje warmer wordt dan de sneeuwdeken, is dat voor ons het teken om op te staan. Dan poetsen we onze bloemblaadjes op en laten ons van de beste kant zien. Soms ligt er zelfs nog sneeuw, maar de zon is altijd onze wekker. Elsewientje vindt dat heel wijze woorden. ‘De zon is de wekker’.  Met die gedachte gaat ze weer verder spelen. Ze groet alle sneeuwklokjes en huppelt verder in het rond... er is weer zoveel te zien en te horen vandaag...