15. Pril Kikkerdril

Het is vakantie en de zon schijnt. Ha fijn, dat is de hele dag lekker buiten spelen. Misschien mag ik ook wel buiten eten, dacht Elsewientje. Zodra ze van tafel mag, rent ze naar buiten, heerlijk naar de vijver. De vijver bij het grote huis waar Elsewientje woonde, was heel groot. Vroeger, toen er nog geen mensen woonden, was er een ster uit de lucht gevallen. Die had zo'n groot gat gemaakt, dat er nu water in blijft staan en heel veel diertjes kunnen leven. Elsewientje kent de diertjes wel. De schrijvertjes en de libellen. Zo vroeg in het voorjaar zijn er ook al kikkervisjes. Eerst met een dikke staart maar nu al met voor en achterpootjes. Voorovergebogen zit Elsewientje aan de waterkant en probeert met haar poezeoortjes te horen wat de kikkervisjes allemaal te bepraten hebben. Er is een luid gepraat en gebabbel, maar het belangrijkste woord dat Elsewientje hoort is:  honger, honger, honger. Oude kikkers zorgen namelijk niet voor kleintjes. De kleintjes moet het zelf maar doen. En eten is wat ze nodig hebben. Zelfs toen ze nog kikkerdril waren piepten ze al luid van de honger. Maar nu ze groter zijn, drijven aan de rand van de vijver veel groene plantjes waartussen ze hun kostje kunnen opscharrelen. Ze zijn gewoon ongeduldig, denkt Elsewientje en roept: he daar, niet zo ongeduldig. Het is vakantie en je hebt alle tijd om te groeien. Een kikkervisje kijkt haar aan. Ik heet Pril van het kikkerdril. Jij kijkt maar doet niets, haal gauw eens wat te eten, vlug. Elsewientje lacht naar Pril en gooit wat grassprieten in het water, maar daar is Pril niet van gediend. Hij en alle andere kikkervisjes zwemmen heel snel weg en roepen in koor: niet doen, niet doen, niet doen, dat kriebelt zo en jeukt zo. Plotseling bedenkt Elsewientje dat het visvoer bij het aquarium van haar vader wel een oplossing kan zijn voor hun vele honger. Ze rent naar huis en brengt even later een grote pot voer mee. Als de kikkervisjes hun buikje rond gegeten hebben, maken ze geen herrie meer maar zingen in koor Elsewientje toe:
Kwaak, kwakerde kwaak, kwaak, kwaak. Na het gezang gaan ze onder een waterlelie slapen en wordt het heel stil op het water. Een grote zucht is te horen. Elsewientje weet het nog wat haar moeder altijd zei: "als kleintjes slapen, groeien ze harder."

Geen opmerkingen:

Een reactie posten