14. Dram en zijn lammetjes

Zeven lammetjes lagen op de hei. Achter het grote huis, lekker uit de wind lagen ze te slapen. De moeder-schapen waren erbij. Iedere dag ging Elsewientje even kijken hoe het met ze ging. Het was lente en ze waren nog maar een paar dagen geleden geboren. Ze mekkerden zo leuk en de moeder-schapen waren zo zorgzaam. Als Elsewientje de heuvel achter het huis over ging en huppelend naar de schapen toe kwam, dan mekkerden en blaten de schapen en lammetjes met z’n allen in koor: mèh, mèh of bláh bláh. Er was één schaap die had de baard in de keel. Het was de vader-schaap en was heel schor. Bgroooh, Bgroooh riep Dram, zo heette de vader: Dram. Vroeger werd hij door de andere schapen Drammy genoemd omdat hij zo kon zeuren. Zeuren om niets. Maar nu was hij groot geworden en wijzer. Door het vele zeuren van vroeger was hij schor geworden. Bgroooh, Bgroooh riep hij dan. 
Je kon hem al van verre aan horen komen. Elsewientje vond hem wel lief. Ze begreep Dram ook wel. Soms, als haar poezeoortjes het toelieten, verstond ze wat hij blaatte. Hij was zo zorgzaam voor de anderen. Vooral de kleintjes. Hij riep vaak: pas op of kijk uit. Blijf hier of dartel niet te wild. Daarom vond Elsewientje hem wel lief. Hij zorgde goed voor de lammetjes en hun moeders. Graag wilde Elsewientje de lammetjes aaien of oppakken, maar dat mocht nog niet, daar zorgde Dram wel voor. Dan kwam hij er aan gesneld en zei Bgroooh, Bgroooh. Dan bedoelde hij eigenlijk 'weg, weg, de lammetjes moeten nu drinken en slapen, alleen dan kunnen ze groeien.' Van aaien en oppakken worden ze alleen maar schrikkerig en niet groot.

Vandaar dat Elsewientje op een afstandje bleef kijken, totdat ze op een dag van Dram dichterbij mocht komen. Dan waren ze groot genoeg. En dat moment was heerlijk. Het zachte kroeshaar, de geur van verse melk en het zuigen aan je vingers. Als dat mocht, dan was het pas echt lente.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten