26. Aprilletje

Aprilletje zoet... alle vogeltjes zijn bezig hun nestjes te bouwen en wat gebeurt er... aprilletje zoet geeft nog wel eens een witte hoed. En ja hoor, het gaat sneeuwen. Hoe kunnen vogeltjes nu in de sneeuw hun nestje verder bouwen? Elsewientje trekt haar winterjas maar weer aan en gaat naar buiten. Alle vogeltjes zitten in de bomen te klagen. "Wat een weer. Zo kun je toch niet aan je nest bouwen. Wie heeft dit weer besteld? Wie heeft die sneeuwmaker opgebeld?" Het zijn veel vragen die Elsewientje door haar poezeoortjes te horen krijgt. Het zijn vogelvragen waar zij geen antwoord op heeft. Onverstoord loopt ze naar het schuurtje van de tuinman. Daar liggen altijd wel wat spulletjes en prulletjes die de vogels kunnen gebruiken. Ze doet de deur open en merkt dat het binnen in de schuur lekker warm is. Er brandt een klein kacheltje want de tuinman komt vaak even zijn handen warmen. Elsewientje kijkt in het rond en vindt wat paardenhaar, wat houtkrullen van het schaven, een plukje schapenharen... Ze vindt ook nog wat katoendraden van de poetsdoek, waarmee de rode auto van papa is gepoetst.
Met haar groene laarsjes aan loopt ze door de sneeuw naar het bos. De vogels zijn nog steeds aan het klagen. 'Hallo,' roept Elsewientje. 'Hallo ik heb hier heel veel nestmateriaal. Kijk maar. Paardenhaar, houtkrulletjes en ook katoen. Kijk maar.'
De vogeltjes die haar kennen komen er direct op af. 'Dat is fijn,' roepen ze allemaal. 'Dan hoeven we niet meer te zoeken naar nestspulletjes.'
Een klein winterkoninkje pakt het katoen waarmee de auto gepoetst is en gaat er meteen mee aan de slag. Na een uurtje hard werken kijkt het winterkoninkje uit zijn nest. Elsewientje schrikt en lacht zich een hoedje.


Het winterkoninkje is helemaal rood geworden van de autopoets dat nog in het katoen zat. Een rood winterkoninkje kan helemaal niet! Elsewientje roept dat het roodborstje misschien wel verliefd op hem wordt. 'Puh,' zegt het winterkoninkje, 'zeker zo'n dikkert die bang voor de winter is. Die moet ik niet hoor. Ik wil er altijd in de winter zijn, want ik moet dan de sneeuwklokjes luiden. Dat is mijn taak. En die dikkerts... die komen pas als de zon gaat schijnen. Nee hoor, verliefd op zo'n rode rakker zal ik nooit worden. Ik ga nu snel verder bouwen want ik moet nog twee andere huisjes maken. Daarna mag mijn liefje kiezen in welke ze wonen gaat.' Elsewientje kijkt verrast op en lacht: 'Dan weet ik wel waarvoor ze gaat kiezen. Geen andere vogel heeft zo'n mooi gekleurd nest als deze. Het duurde nog tot Pasen voordat mevrouw koninkje haar eitjes kwam leggen. En weet wat er gebeurde? Alle eitjes waren roodgekleurd, dezelfde kleur als Elsewientje haar paaseitjes had beschilderd.

25. Diksap

Zodra het lente is, gaat Elsewientje iedere dag naar buiten. Of het zonnetje schijnt of niet, buiten ruikt ze plantjes. Haar papa zegt wel eens dat je de plantjes kan horen groeien. Nou dat kent Elsewientje wel. Met haar poezenoortjes kan zij alle plantjes horen groeien. Maar dat vindt Elsewientje nu niet zo belangrijk. Zij wil weten of je ook een boom kan horen groeien. In het bos, vlak achter het grote huis is een oud bos. Een oud bos betekent dat er bomen staan die wel honderd jaar oud zijn. Sommige zijn soms nog ouder. Dat zijn opa- en omabomen. Als Elsewientje in het bos staat, kijkt ze in het rond welke boom zij gaat beluisteren. Het lijkt wel of hele grote opa-beukenboom haar wenkt. Met zijn gladde bast en z'n dikke takken staat hij te glimmen in het bos. Dat kan nu nog, er zitten geen bladeren aan de bomen. Zo kan de zon zijn bast en takken bereiken en het daar lekker warm maken. Elsewientje gaat dicht tegen de boom staan en legt haar oortje op een hele gladde plek. Hierdoor kan er geen ander geluid haar oortje binnenkomen. Ze wacht en wacht... Ze vindt het wel spannend want wie weet... misschien moet hij van het vele eten wel boeren. Juist nu het lente is wordt er veel gegeten door bomen en planten. Ze moeten na zo'n strenge winter aansterken om in de zomer te kunnen bloeien. Elsewientje weet, van een eerder gesprekje met een boom, dat ze elkaar wel voeren. Ja, gewoon eten geven als er een boom te zwak is om zelf voedsel te zoeken met zijn wortels. Ze vindt dat heel lief. Terwijl zij zo aan het denken is, hoort ze plotseling geluid. Alsof er een kleine stoomboot van sinterklaas aankomt. Sjoefffff, sjoeffff, sjoeffff. Het klotst, kloekt en klatert. Dat is natuurlijk het drinken van de boom. Zij moet heel goed luisteren en dan hoort zij de boom drinken. Sjoefff, sjoefff, sjoefff. Als Elsewientje tegen de stam tikt met haar vingertje, dan lijkt het alsof ze een pan water hoort klotsen. Gelukkig moet de boom niet boeren. Dat gebeurt alleen maar als hij gegeten heeft. Ze omhelst de boom en zegt: ga jij maar lekker smullen hoor, wordt maar een dikke grote boom. Door dit geluid heeft ze ook zelf dorst gekregen. Elsewientje rent naar het grote huis en vraagt haar mama een groot glas diksap want daar wordt de beukenboom ook groot en sterk van. Daar gaat hij zelfs van bloeien!

24. Krokeledocus

Zodra Elsewientje de tuin in wandelt ziet ze een veld vol lachebekjes. Het is mooi weer in dit vroege voorjaar. De krokusjes staan allemaal in bloei. Met wijd open vleugeltjes vangen ze de zonnestralen. Hun hartje wordt er heel lekker door verwarmd. Een prachtige blauwe gloed ligt over het middenterrein voor het grote huis. Dat stukje tuin staat vol met krokusjes. Elsewientje kijkt er verbaast naar. Prachtig om te zien, maar dat niet alleen. Ze hoort met haar poezeoortjes een geluid dat ze niet herkent. Een heel zacht een soort zoemen, maar dat niet alleen. Het zijn verschillende tonen. Klankjes kun je wel zeggen, want het klinkt heel zacht. Als Elsewientje wat dichterbij de krokusjes komt hoort ze een gezang op een manier dat ze nog niet kent. Ze loop op een krokus af, bukt zich en fluistert heel zachtjes: maak jij dit geluid? En dan hoort ze plotseling deze krokus praten. Ze schrikt ervan. Een krokus die kan praten bestaat toch niet! Dat kan helemaal niet. Ja hoor, zegt de krokus. Ik ben Krokeledocus en wij kunnen mooi zingen met z'n allen. Elsewientje's hartje klopt heel snel van opwinding en zegt: maar ik hoor geen woordjes. Nee, antwoord Krokeledocus, woordjes zingen we niet. Wij neuriën, dat klinkt veel beter want hierdoor lokken we de zonnestraaltjes naar ons hartje toe. Door woordjes schrikken de zonnestraaltjes want ze moeten dan iets terug zeggen. Wat is dan neuriën? vraagt Elsewientje. Dat is zingen met onze mondjes dicht, als we neuriën voelen de zonnestraaltjes dat als een warm onthaal. De zonnestraaltjes begrijpen dan dat we hen echt verwelkomen. Elsewientje is het ermee eens. Neuriën klinkt veel zachter en vriendelijker dan harde woorden. Ik ga ook neuriën, zegt ze, dan vinden mijn vriendjes in het bos en alle dieren misschien fijner dan dat ik hun hard roep. Elsewientje deed haar lippen stijf op elkaar en ging zomaar een liedje zingen zonder woordjes. Het lukte! En zo gebeurde het dat Elsewientje de hele dag in het zonnetje liep te neuriën. En wat gebeurde er toen plotseling?... ze werd omringt door zonnestraaltjes. Zij hadden haar neuriën ook gehoord. Toen Elsewientje later thuis kwam eten merkte haar moeder op dat het licht van de zonnestraaltjes nog om haar heen dansten.


23. Sneeuwpoes

Het heeft gesneeuwd. De afdrukken van poezenpootjes liggen als kleine kommetjes in de sneeuw. Elsewientje staat te trappelen om naar buiten te gaan. Heerlijk in de sneeuw spelen. Ze wil een grote sneeuwpop maken. Maar geen gewone sneeuwpop. Niet met zo'n wortel als neus. Nee, ze wil een sneeuwpoes maken, een hele grote.

Haar eigen poezen-oortjes draaien weer alle kanten op als ze buiten loopt. Ze hoort niets. Het is zo stil in de sneeuw. Plotseling hoort ze een heel hoog stemmetje. Als zij goed luistert dan hoort ze gegiechel en gegrap. Het zijn de sneeuwvlokjes die pardoes naar beneden vallen, zomaar uit een wolk boven het grote huis waar Elsewientje woont. Heel veel sneeuwvlokjes lachen zich een hoedje. Ze vinden het fijn om niet in de wolk te moeten blijven. He, zegt Elsewientje, vinden jullie het fijn als ik een sneeuwpoes van jullie maak? Nou, dat wilden die sneeuwvlokjes wel. Kijk, zegt Elsewientje, als ik jullie beetpak en jullie houden elkaar stevig vast dan wordt het een mooie stevige sneeuwpoes. Alle sneeuwvlokjes deden hun uiterste best en Elsewientje werkte heel hard aan haar sneeuwpop, oh nee... sneeuwpoes natuurlijk. Alle sneeuwvlokjes rolden over het veld om een grote bal te worden. Het waren wel honderdduizend vlokjes. Ze hielden elkaar goed vast. Na een poosje had Elsewientje een prachtige sneeuwpoes gemaakt. Met een hoge rug en hij had een lange staart. Maar er miste nog wat... Een zwarte neus ben ik vergeten, dacht Elsewientje. Na lang nadenken en veel zoeken zag ze een dennenappel liggen. Omgekeerd, met het kontje naar voren leek het net de natte neus van Minette, de huispoes van Elsewientje. Nog een flinke klap op de dennenappel en die zat stevig in de sneeuw. Toen Elsewientje klaar was, vroeg ze alle sneeuwvlokjes een mauwgeluid te maken. Een geluid als van een echte poes. Dat wilden ze wel. En alle honderdduizend sneeuwvlokjes mauwden tegelijk. Wat er toen gebeurde... Minette had het gehoord en sprong met een grote aanloop boven op de sneeuwpoes waardoor alle sneeuwvlokjes zo schrokken dat ze elkaar loslieten. Minette lag midden in een hoop sneeuw te spartelen. Elsewientje hoorde Minette bijna huilen en sprong haar gauw te hulp en legde haar Minette in het grote huis, dicht bij de haard, te drogen. Nee, ze hoefde niet aan de waslijn te drogen, had Elsewientjes moeder gezegd. Voor de haard is het lekker warm en is ze zo droog. Opgewonden vertelde ze haar moeder van de sneeuwvlokjes, de dennenappel en de brutale Minette en van het grote avontuur dat ze samen beleefden toen de vlokjes zo schrokken.

22. Maanmannetje

Het liep al tegen de zomer. De warmte van de dag hing nog in Elsewientjes slaapkamer. De volle maan scheen zo fel dat Elsewientje niet kon slapen. Verderop in het dorp joelde een hond. Die zag de volle maan ook al. Zou die hond ook niet kunnen slapen, dacht Elsewientje. Na heel wat gedraai en gewoel, sprong ze uit haar bedje en keek uit het raam. De maan leek wel een hele grote witte voetbal. Ook leek de maan wel op een lamp uit de kamer waar zij met z’n allen altijd eten. Toen Elsewientje nog eens naar de maan keek, zag ze een gezichtje dat naar haar lachte. Een echt gezichtje. Ze geloofde het niet, maar het was echt zo. Ze spitste haar poezenoortjes, want misschien kon ze horen wat het gezichtje zei. Plotseling hoorde ze lachen en de wangetjes van het maanmannetje wipten vrolijk op en neer. Je kunt me niet verstaan, zei hij, ik sta veel te ver weg. Welles, zei ELsewientje, ik hoor je toch lachen. En meteen vroeg ze waarom hij zo vrolijk was. Het maanmannetje bulderde van het lachen... Ha, ha, ha, hah. Waarom, ik zo vrolijk ben? Kijk nou zelf eens uit je raam, hoe mooi de wereld wordt als ik met mijn spiegel naar jullie toe schijn.

Met je spiegel schijnen? vroeg Elsewientje, ik zie geen spiegel. Nee, riep het maanmannetje, daarvoor ben ik te ver weg. Maar met mijn spiegel vang ik het licht van de zon op en schijn dat s’nachts naar jullie. Dan ziet de wereld er nog mooier uit. Zelf de dieren zingen me dan toe. Luister maar naar de honden. Die zingen allemaal in koor, omdat het licht hen blij maakt. Nou, zei Elsewientje, berg je spiegel dan maar gauw op want ik wil nu slapen. Dan houden de honden ook op met zingen. Oké zei het maanmannetje. Ik doe nu toch ook de gordijnen dicht, er komen een paar flinke wolken. Die wolken gaan vast en zeker voor de spiegel staan, want ze vinden zichzelf zo mooi. Elsewientje zag een paar donkere wolken aankomen en plotseling was het niet meer zo licht in haar kamertje. Ook de honden hielden op met joelen. Zestapte weer in haar bedje en de koude voetjes werden weer snel warm, want het was immers bijna zomer.

21. Lentestraaltje

Het woei, en woei en waaide. De wind rukte aan alle bomen en alle planten. Wakker worden! riep de wind. Wakker worden! het is bijna lente. De bomen stonden nog wat te dutten. Ook zij waren in winterslaap gegaan. Maar nu de wind zo hard aan hun takken rukte, moesten ze wel wakker worden. Ook Elsewientje ging altijd in het voorjaar de bomen wakker maken. Ze klopte op de stam van de boom een riep dan heel hard, wakker worden, wakker worden! Alle knopjes aan de takken en aan de planten sliepen nog een beetje. Als zij niet wakker worden dan zouden ze het lentestraaltje missen.
Vroeg in de lente komt soms heel even een zonnestraaltje door de wolken naar beneden. Haar warme lippen kusten dan de knopjes aan de takken. Als dat gebeurde, sprongen zij van blijdschap open. Als ze nog zouden slapen, dan misten ze het lentestraaltje en de blijheid van hun ontmoeting. Elsewientje kende die blijheid omdat haar poezeoortjes de knopjes hoorde juichen. Als Lentestraaltje hen kusten was het een blij juichen van jewelste, blijde roepjes, en juichende kreetjes van plezier. Ohhh, haaaa, hiiii, riepen ze dan en plotseling zag je hun blaadjes openkrullen om nog meer zonnestraaltjes te kunnen krijgen.
Nu zo vroeg in de lente staat de zon heel laag aan de hemel daardoor kan Lentestraaltje snel even langskomen. Maar in de schaduw van het grote huis was het donker. Ook daar stonden veel bomen. Die konden Lentestraaltje niet ontmoeten. Elsewientje vond dat heel zielig en heeft daar wat op bedacht. In de oude schuur staat een grote spiegel, dacht ze. Ze zet die op precies de goede plek in de tuin. De spiegel weerkaatst direct de zon een andere kant op. Weerkaatst het licht regelrecht naar de schaduw. Het spiegelbeeld van de zon maakte de schaduw lichter en ook de knopjes van die bomen konden zo Lentestraaltje ontmoeten en ze kusten haar dat het van belang was. Vanaf die dag zie je een groene sluier over het bos hangen als teken dat de Lentestraaltje op bezoek is geweest en de lente echt in aantocht is.